zaterdag 10 januari 2015

J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie.

„Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben als vreemdelingen alles te lijden. Elk land is hun vaderland en elk land is hun vreemd.” (57) Deze woorden uit De brief aan Diognetus geven aan hoe de eerste christenen zich in de wereld bevonden. De brief is een anonieme apologie van een christen aan het adres van een heiden, die met de vraag worstelde, waarom christenen zo anders in de wereld stonden.

Al moet De brief aan Diognetus waarschijnlijk gedateerd worden in de tweede eeuw na Christus, aan kracht heeft dit epistel nauwelijks ingeboet. Een hedendaags theoloog als A. van de Beek (1946) laat zich in zijn publicaties over de kerk en het vreemdelingschap –dat een christen eigen zou moeten zijn, graag voorstaan op deze woorden. Samen met dr. O. Noordmans (1871-1956) is Van de Beek van groot belang geweest voor het denken van dr. J.D.Th. Wassenaar over vreemdelingschap. Gegrepen door de thematiek schreef Wassenaar een boeiende studie. Het is een breedvoerig werk geworden. Prachtig uitgegeven door Uitgeverij Boekencentrum en voor een redelijke prijs aan te schaffen. Wel moet opgemerkt worden dat deze breedte soms afdoet aan de diepte. Het moet gezegd worden dat Wassenaar een zeer helder overzicht heeft gegeven hoe er in de theologiegeschiedenis is nagedacht over het vreemdelingschap van een christen. Beginnend bij het Nieuwe Testament, vervolgt de auteur zijn weg via vroege kerk, Reformatie en zelfs Nadere Reformatie en piëtisme tot en met de huidige stand van theologie. Helaas mist het werk het ad fontes karakter dat een studie als deze zo boeiend zou kunnen maken. Er wordt bijna nooit uit oorspronkelijke werken van kerkvaders, reformatoren en andere theologen geciteerd. Voortdurend worden er citaten gegeven uit de vele secundaire literatuur die Wassenaar tot zich heeft genomen.

Exegese
Zoals gezegd wordt begonnen met een beschrijving en duiding van het begrip vreemdelingschap in het Nieuwe Testament. Terzijde: opmerkelijk dat de auteur niet schrijft over vreemdelingschap in het Oude Testamant, dat had wellicht andere inzichten opgeleverd. Helder wordt uiteengezet dat vreemdelingschap heel verschillend benaderd kan worden. Zo is er de theologische benadering van Reinhard Feldmeier die stelt dat een christen niet zozeer uit sektarische afkeer van de wereld het predicaat vreemdeling verkrijgt, maar dat het vreemdelingschap van de christen veeleer de keerzijde van Gods verkiezing is. Zij zijn ‘elektoi’ ofwel uitverkorenen. John H. Elliot onderstreept veelmeer de sociale connotatie van de termen die in het Nieuwe Testament gebruikt worden voor de begrippen vreemdeling en vreemdelingschap. Elliot benadrukt dat de vreemdelingen (parepidèmoi) in de diaspora verkeren. Dit kan een vrijwillig gekozen positie zijn, maar kan ook samenhangen met oorlog, ballingschap of andere vormen van dwang. Het feit dat de christenen in diaspora verkeren, dwingt hen na te denken over hun eigen identiteit. Assimileren zij of houden ze vast aan hun eigen geloofscultuur? De filosofische insteek van Torrey Seland sluit aan bij Philo van Alexandrië. Een tekst als 1 Petrus 2:11, die overigens voor al de genoemde exegeten een belangrijk uitgangspunt is in hun denken over vreemdelingschap, wordt door Seland geheel geïnterpreteerd vanuit het hellenistische denken dat Philo eigen was. Het gaat in deze tekst over de ziel (psuchè) die als vreemdeling verblijft in haar tijdelijke verblijfplaats: het lichaam.

Wassenaar weet zich duidelijk aangesproken door Feldmeier en stelt dat vreemdelingschap gezien moet worden als een theologische categorie. „De vreemdelingschap van de gelovige wordt door de relatie tot God (en zijn volk) bepaald” (52), aldus Wassenaar. De aanvechting en de bedreiging waarmee de christen te maken krijgt, moet dan ook gezien worden vanuit deze theologische categorie. Deze pastorale notie laat Wassenaar niet onvermeld. Een ander aspect van de theologische categorie ‘vreemdelingschap’ is de eschatologische gerichtheid van de gelovige. Juist in moeilijke omstandigheden mag de christen zich getroost weten door de gedachte dat er een hemelse erfenis wacht. Met name A. van de Beek heeft hier grote nadruk op gelegd. Het gaat om christelijke toekomstverwachting, zoals de ondertitel van zijn Hier beneden is het niet aangeeft. In dit werk worden verschillende modellen van christelijke toekomstverwachting besproken. Zelf zoekt Van de Beek aansluiting bij de ‘theologie van het oordeel’. Er moet in zijn optiek aandacht besteed worden aan „de radicale, eschatologische ‘crisis’ (in de letterlijke betekenis van ‘oordeel’) in geschiedenis en tijd.” (288) God doet recht naar de titel van een  van Van de Beeks boeken uit de serie Spreken over God. Christus is gekomen om gerechtigheid te brengen. Het oordeel is voltrokken in en aan Gods eigen Zoon. Het lijden van de rechtvaardigen werd door de Gekruisigde tot Zijn lijden gemaakt. Christus identificeerde zich zo met de slachtoffers en nam de schuld van de daders, van de wereld op Zich. Het geloof in deze gekruisigde Christus plaatst de mens in een andere gemeenschap. De mens wordt een gelovige die zijn identiteit heeft in Christus. In dezen spreekt Van de Beek zelfs over een analogia entis (wezenseenheid) tussen Christus en de gelovige.

Christus, de Geest en de Kerk
Heel terecht wordt door Wassenaar de vraag gesteld of de christologische concentratie bij Van de Beek hem niet verhindert om positief te spreken over Gods daden in de geschiedenis. Is de tijd tot aan de voleinding inderdaad alleen maar te kenmerken met het woord ‘maranatha’? Zelf is Van de Beek duidelijk; de pneumatologie mag niet te breed uitwaaieren en moet strikt verbonden zijn aan de christologie en de ecclesiologie. Op dit punt maakt Wassenaar duidelijk dat hij niet de maatschappelijke passiviteit voorstaat die door Van de Beek bepleit wordt. Wassenaar sluit zich echter ook niet aan bij die theologen die de Geest breed uit laten waaieren, maar zoekt aansluiting bij de in 2013 overleden Leidse ethicus G.G. de Kruijf. Tegenover de apostolaatstheologie, die grotendeels ten grondslag lag aan de Hervormde kerkorde van 1951, pleitte De Kruijf voor de structurele betekenis van díe nieuwtestamentische teksten waarin het interne leven van de gemeente met het oog op Gods toekomst centraal staat. Dit interne leven staat niet zozeer centraal omdat het exemplarische zou zijn voor de wereld, maar veeleer als tegenpool van de wereld. „De maatschappelijk participatie moet dus zeker niet in het middelpunt staan. ‘Wat voor anderen centraal is, is voor christenen perifeer; daarom worden zij “vreemdelingen” genoemd (Hebr. 11:13 en bijv. 1 Petr. 1:1 en 2:11)’” (255), aldus Wassenaar terwijl hij De Kruijf citeert.

De kerk als contrastgemeenschap is een gedachte die in hedendaagse ecclesiologische ontwerpen weer terugkeert. Onder andere in het denken van Stanley Hauerwas (1940) over christenen als ‘resident aliens’. De kerk wordt door Hauerwas gezien als een eschatologische kolonie. De kerk vormt in zijn denken niet zozeer een tegencultuur, eerder wordt de kerk door hem gezien als een alternatieve cultuur, een contrastmaatschappij. Hierbij gaat hij uit van de minderheidspositie die de huidige christenheid eigen is, zonder te willen vervallen in sektarisme. De kerk wordt door Hauerwas gezien als ‘een alternatieve morele gemeenschap’. „Ze is een hermeneutische gemeenschap die tot taak heeft de Bijbel uit te leggen met het oog op concrete situaties” (302), zo verduidelijkt Wassenaar het standpunt van Hauerwas.

De (uiterste) polen waartussen het denken over vreemdelingschap zich heeft bevonden en vindt, zijn enerzijds ‘de doperse vervreemding’ en anderzijds ‘het cultuurchristendom’. In de geschiedenis is er veelal sprake van een pendelbeweging, al lijkt de wijzer door te slaan naar de vervreemding. Het theocratische ideaal van een theoloog als A.A. van Ruler (1908-1970) lijkt geheel los te zijn gelaten. Zelf is Wassenaar daar heel duidelijk over: „Ik ben tot de overtuiging gekomen dat theocratische idealen niet met vreemdelingschap te verenigingen zijn.” (358) Het denken over vreemdelingschap, Christus, de Geest en de kerk, blijft een spanningsvol gebeuren. Door Noordmans treffend verwoord in zijn opmerking dat „De kerk en het evangelie nooit geheel in hun tijd passen. Te vroeg voor de hemel en te laat voor de aarde […]” (265)

J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie. Uitgeverij Boekencentrum: Zoetermeer (2014). 366 blz. € 22,50.