woensdag 27 juni 2012

C.S. Lewis, De afschaffing van de mens

Bij het lezen van een boek uit vroegere tijden kan de lezer soms het beangstigde gevoel bekruipen dat de schrijver het heden op het oog had. Dit zal wellicht de lezer van De afschaffing van de mens van de Engelse denker C.S. Lewis overkomen. Zijn werk uit 1943 ademt actualiteit. Hier ontmoeten we een dinosaurus uit de oud-westerse cultuur. Midden in de Tweede Wereldoorlog werd Lewis uitgenodigd om aan de universiteit van Durham een lezingenreeks te houden. Deze zogenaamde Riddell Memorial Lectures stonden in het teken van de verhouding tussen religie en het moderne denken. Als verdediger van het christendom zou dit voor Lewis een uitgelezen kans zijn. Hij koos echt een andere inslag. In de lezingen die op de avonden van 24, 25 en 26 februari werden gehouden stelde Lewis de gedachte centraal „dat normen en waarden in principe geheel te verklaren zijn uit het verschijnsel van mens”. Dit denkbeeld werd door Lewis bestreden. Hij betoogde dat normen en waarden nooit nieuw zijn.

Oxford
Clive Staples Lewis, tutor voor Engelse taal en letterkunde aan het Magdalen College in Oxford, genoot grote bekendheid als schrijver en spreker. Van overtuigd atheïst werd hij theïst en apologeet van het christendom. Zijn boeken The Problem of Pain (ned. vert. Het probleem van het lijden) en The screwtape letters (ned. vert. Brieven uit de hel) werden bestsellers. Het laatst genoemde werk kende zelfs tien herdrukken in één jaar. Niet alleen als populair schrijver over geloof, maar ook als wetenschapper was Lewis bekend. Zijn studie uit 1936 over allegorische liefdespoëzie in de Middeleeuwen werd geroemd. Tijdens zijn tijd in Oxford had Lewis goede contacten met J.R.R. Tolkien, de schrijver van The Lord of the Rings. Samen namen zij deel aan de ‘Socratic Club’. Tijdens bijeenkomsten van dit gezelschap werden tussen atheïsten en theïsten de beste argumenten uitgewisseld om het godsbestaan te bewijzen of te ontkennen.
In zijn eerste lezing, in de reeks van drie die samen het boek vormen, gaat Lewis in op de ‘filosofie’ achter schoolboeken. Hij neemt zijn uitgangspunt in een schoolboek uit zijn eigen vakgebied; de Engelse literatuur. De schrijvers, zo stelt Lewis, oefenen een grote invloed uit op leerlingen, juist doordat de schooljongen „er geen flauwe notie van heeft dat er ethiek, theologie en politiek in het spel zijn”. Beïnvloeding is er weldegelijk. De leerling wordt volgens Lewis op grond van ‘huis-, tuin- en keukenrationalisme’ in een bepaalde richting geduwd. De moderne denkers, aldus Lewis, gaan er vanuit dat de mens door eigen ratio tot een bepaalde waardering van de wekelijkheid komt. Lewis daarentegen stelt dat de werkelijkheid niet slechts onze ‘goed- of afkeuring, onze verering of verachting’ moet ontvangen, maar deze zelfs verdient. Hierin zit volgens de lector het verschil: de werkelijkheid heeft een objectieve waarde in zichzelf, buiten de mens.

Tao
Kernachtig wordt deze gedachte samengevat in een begrip, dat aan de chinezen is ontleend en aangeduid wordt met de term Tao. Lewis: „Het is de leer van de objectieve waarde, de overtuiging dat er werkelijk juiste en al even werkelijk onjuiste houdingen bestaan tegenover dat wat het universum is en dat wat wijzelf zijn.” Feitelijk komt het hier tot een botsing tussen de autonome en de heteronome mens. Kan de mens ongebreideld zijn gang gaan of is hij gebonden aan enige normativiteit buiten zichzelf? Dat is ten diepste de boeiende vraag die Lewis uitwerkt in zijn lezingen.
In zijn inaugurele rede uit 1954 maakt Lewis duidelijk waar hij zelf staat. Hij voelt zich ten diepste niet thuis in de twintigste eeuw. Juist omdat er sinds het begin van de negentiende eeuw zo radicaal is gebroken met de universele waarden van de oud-westerse cultuur. In politiek, kunst, geloof en de komst van machines wordt die breuk pijnlijk zichtbaar. Alles moet nieuwer, beter en moderner. Terwijl wij niet meer „beschermen en bewaren van wat wij al hebben”. De ‘Oud-Westerse Beschaving’ heeft afgedaan. Haar normen en waarden, kunst en cultuur worden als achterhaald en primitief aangeduid. Alleen de vooruitgang en vernieuwing telt. De zaak lijkt onafwendbaar, de kloof onoverbrugbaar… Heel soms kom je echter nog zo’n ‘Oud Westers mens’ tegen, een vertegenwoordiger van die oude beschaving. Zo’n dinosaurus die honderd jaar te laat geboren is. Lewis bijvoorbeeld.

C.S. Lewis, De afschaffing van de mens (vertaald en ingeleid door Arend Smilde) Uitg. Kok Kampen 2011. 124 blz. € 14,90.